Fantoompijn
Mijn boek ‘Alles wat ik wilde zeggen maar niet zei’ is nu een paar maanden oud. Ik heb mooie reacties mogen ontvangen, die me allemaal hebben geraakt. In veel van deze reacties gaat het op de een of andere manier over hechting. Zowel degenen die therapie ontvangen als degenen die therapie geven schrijven mij woorden die gaan over dit thema. Iemand schreef dat ze in mijn boek herkende hoe zwaar het is om in de behandeling tegelijkertijd positieve hechtingservaringen op te mogen doen als te moeten accepteren dat je niet meer kunt krijgen wat je nooit hebt gehad. Ik schreef haar terug dat ik het precies zo voel: ik moet leren vasthouden, terwijl ik tegelijkertijd moet leren loslaten.
Even over de term hechting: hoe meer ik hierover schrijf, des te meer ik een bepaalde afstand voel tot dit woord. Verstoorde hechting, hechtingstrauma, onveilige hechting – allemaal leuk en aardig om het zo te noemen, maar het zegt me niets. Wat me wel iets zegt: een gat in mijn lijf, fantoompijn, tijdsverwarring.
Vasthouden en loslaten tegelijk, een dubbele boodschap. En dan ook nog in een geënsceneerde wereld: die van de therapeutische relatie. Mijn therapeut stelt zich voor als oefenmens. Ik mag bij hem mijn fantoompijn beleven, herbeleven, op hem afreageren. Ik mag bij hem vroeger en nu door elkaar halen en zoals ik vroeger wilde reageren maar niet kon, in het nu wel doen. Ik mag bij hem uithuilen, zelfs als de intensiteit van de emotie niet ‘past’ bij de situatie. Ik mag leren vertrouwen dat hij er is en blijft.
Maar alles wat in die therapeutische relatie mag, mag niet per se in ‘echte’ relaties. En dat is waar het voor mij zo verwarrend wordt, omdat ik me opnieuw verdeeld voel tussen verschillende realiteiten. Ik begrijp heel goed dat het doorwerken van de fantoompijn en tijdsverwarring in een veilige oefenrelatie ertoe kan leiden dat ik minder last heb van die dingen in ‘echte’ relaties. Maar gedurende dat doorwerken, ervaar ik veel meer gaten in mijn lijf, fantoompijn en tijdsverwarring. Ook en juist in contact met de mensen om mij heen. Het is geen knop die ik aan en uit kan zetten; aan in therapie, uit in de wereld daarbuiten. (Of nou ja, dat kan ik stiekem heel goed, maar het is mijn ambitie om dat niet meer te doen.)
De tijdsverwarring zorgt ervoor dat vroeger en nu door elkaar lopen en ik in het nu in een grote kinderlijke, oude pijn geraakt kan worden. Mijn reactie, vechten of vluchten, past niet per se bij het nu, maar het gevoel is wel degelijk in het nu. En waar mijn oefenmens, mijn therapeut, dit gevoel verwelkomt en erbij blijft, merk ik dat de mensen om mij heen eerder een stap achteruit zetten. Ik begrijp het, maar het doet waanzinnig veel pijn. Een onoverbrugbare afstand tussen weten en voelen.
Als vroeger in mij aanstaat, als ik me niet de 31-jarige voel die ik werkelijk ben, wil ik me aan mijn omgeving kunnen hechten zoals een kind aan de ouder. Ofwel: niet onbegrensd maar wel onvoorwaardelijk ontvangen en geliefd. Nu is dat iets wat ik misschien zou kunnen en mogen oefenen in therapie, maar die relatie is per definitie scheef en eindig. En daarom ‘niet echt’. Alles in mij voelt zich genept. De kinderen in mij wachten nog steeds op een volwassene die blijft.
Nu volgt als vanzelf deze gewaarwording, maar waar ik het vooralsnog puberaal compleet mee oneens ben: misschien ben ík die volwassene wel.