Blog

Huidhonger

‘(…) na haar zou er geen ander kunnen komen, dat wist hij zeker, ook al had hij diezelfde gevoelens al eerder gehad, voor anderen, precies hetzelfde verlangen, dezelfde begeerte, dezelfde wil om alle andere dingen op te geven, alleen maar om tegen de huid van die ander aan te kunnen liggen.’

(Geir Gulliksen, Kijk ons nu eens)

Huidhonger: zo’n begeerte, zo heftig verlangen naar andermans huid, alles willen én kunnen opgeven om maar tegen de ander aan te liggen, in de ander te verdwijnen – ik weet er alles van. Ik voel veel en vaak, ik weet niet of het verliefdheid is en wat verliefdheid dan precies is, maar ik voel me vaak openliggen in contact met iemand naar wie ik verlang. Het voelt alsof ik geen huid meer heb en dan de huid van die ander nodig heb om te bewijzen dat ik nog besta.

Wat is gezond?

Ik nader de 30 en zie om me heen vrienden vastere relaties krijgen, samen gaan wonen, zich aan een ander verbinden. Ik zit op de bank met mijn kat. Zo klinkt het heel verdrietig, en dat is het soms ook. Ik voel me vaak eenzaam, ook al heb ik lieve vrienden om me heen. Er is iets wat ik mis, iets wat mijn vrienden me niet kunnen geven. Ik wil jagen en nagejaagd worden, ik wil mijn verlangen botvieren, ik wil hartstocht, ik wil mijn dorst lessen, ik wil erg goede seks, ik wil in een ander kunnen kruipen. Maar ik roep mezelf meteen weer terug: doe eens normaal, doe eens niet zo extreem. Ik hoor de stemmen van honderd hulpverleners in mijn hoofd: ‘je hebt een te idealistisch beeld van de liefde’, ‘je kunt geen symbiose verwachten’, ‘je voelt veel te veel zwart-wit’ (alles of niets).

Wat ik voel is te – dit heb ik mijn hele leven lang gehoord en geïnternaliseerd. Daardoor heb ik in mijn hoofd gehaald dat mijn gevoelens niet normaal zijn. Wat ‘gezond’ is, ben ik al lange tijd kwijt. Met ‘gezond’ bedoel ik niet alleen wat gezond is voor míj, maar ook wat volgens de norm acceptabel is. In mijn wirwar van gevoelens raak ik mezelf en mijn grenzen weleens kwijt. Daarnaast stel ik mezelf te (daar is die boze innerlijke stem weer) veel vragen over wat ‘normaal’ is en wat ik van die norm vind en hoe ik mijzelf daartoe verhoud.

Begeerte

Soms zou ik willen dat ik tevreden zou kunnen zijn met één partner, bij wie ik thuiskom en met wie ik op de bank ga zitten. Ik zou heel graag willen dat ik door één persoon gevalideerd zou kunnen worden, dat dat genoeg zou zijn. Eén iemand die mijn gevoelens en bestaan goedkeurt. Maar ik geloof dat dat niet genoeg is voor me. Bovendien: ik voel te veel. Ik kan voor één partner gaan, maar tegelijkertijd word ik verliefd op een schrijver, een acteur, een spreker of dichterbij huis: een collega, een therapeut en bij wijze van spreken de bakker om de hoek.

Laatst sprak ik hierover met iemand die zei dat hij soms zo open staat, zo enthousiast kan zijn dat hij van alles gaat voelen en er vanzelf een verliefdheid opkomt en zich dan realiseert: hé, dat is een plant. Dat betekent niet dat hij met die plant wil trouwen, maar als je zo openligt kun je je gevoeligheid niet altijd sturen. Zo kan ik verliefd worden op iemand die op de een of andere manier lijkt op de persoon over wie ik net een boek heb gelezen. Of op iemand die precies zo ruikt dat ik er associaties bij heb van mijn favoriete liedje. Ik kan verliefd worden op iemand omdat hij of zij precies het juiste handschrift heeft of altijd de juiste woorden kiest. Ik kan me volledig in iemand verliezen door te kijken naar hoe hij of zij voor andere mensen zorgt, of andere mensen iets leert. Is dat dan allemaal verliefdheid? Slaat mijn chemische fabriek elke keer op hol op dit soort momenten? Ik heb geen antwoord op die vraag, maar in plaats van verliefdheid gebruik ik liever het woord begeerte (de begeerte, zelfst.naamw. (v.), heftig verlangen naar iets).

Er zijn natuurlijk gradaties in verliefdheid, ook in begeerte. Maar als ik eenmaal ‘aan’ sta, vind ik het moeilijk om die gradaties te voelen. Als ik iemand een zeer boeiende lezing zie geven, kan ik eerst nog denken: goh, wat een interessante vrouw/man. Een minuut later kan de huidhonger alweer opkomen en zie ik mezelf al in die persoon kruipen. Ook weet ik door al het voelen heen niet meer wanneer ik iets níet leuk vind. Wanneer weet ik voor wie ik een seksuele begeerte voel en voor wie ‘slechts’ genegenheid? Mijn therapeut zegt: dat leer je wel te onderscheiden, het duurt alleen even, je mag een beetje oefenen.

Leuk, dat oefenen, maar dat gaat niet zonder slag (au) of stoot (nog meer au). Hoe meer ik ‘aan’ sta, des te pijnlijker de afwijzing (die overigens vaak vanuit mijzelf komt, niet per se vanuit de ander) is. Hoe meer ik mijzelf in de ander verlies, des te meer ik mijn grenzen niet meer weet en/of kan aangeven. Hoe meer ik voor de zoveelste persoon ga voelen, des te obsessiever ik word in het contact en het pleasen van de ander.

Liefdesbang

Als je me een beetje kent, weet je dat ik wat dit betreft nul geduld heb. Ik wil best wel oefenen, maar ik wil ook weten waarvoor ik oefen. Waar wil ik heen met deze begeerte? Wat wil ik eigenlijk echt, als ik ‘de norm’ en mijn interne boze stem een keertje negeer? Zou ik gelukkig kunnen worden met één partner of mag ik accepteren dat ik nu eenmaal op verschillende mensen tegelijkertijd verliefd kan en wil zijn? En wat ik vooral wil weten: waar komt dit toch vandaan?

In meerdere blogs (hier bijvoorbeeld) ben ik al bezig geweest met het thema hechting en naar aanleiding daarvan werd ik getipt: lees eens het boek Liefdesbang van Hannah Cuppen. Ik neem mijn lezers meer dan bloedserieus (want hallo, hoe leuk is het dat jullie mijn blogs lezen en er dan ook nog iets over te zeggen hebben!), dus zo gezegd, zo gedaan. De ondertitel van Liefdesbang is: Overwin verlatingsangst en bindingsangst. Gelukkig leert de schrijver je eerst hoe de ‘bange liefdesdans’ eruitziet en kun je achterhalen of je meer aan de verlatingsangstige kant zit of aan de bindingsangstige kant. Later in het boek ontmoet je je overlevingsmechanismen en leer je wat de helende passen in de liefdesdans zijn. Dat vond ik allemaal iets te veel van het goede. Ik begreep al lang niet meer of ik meer verlatingsangst had of meer bindingsangst, ik herkende me eigenlijk in allebei. En ik bleef vooral denken: hoe dan?!

Symbiosetrauma

Waar ik wel veel aan had waren de passages over hechting tussen ouder en kind. Hannah Cuppen beschrijft duidelijk hoe emotioneel onbeschikbare ouders een effect kunnen hebben op het in de toekomst liefdesbang zijn van het kind. Ik herkende me vooral in het ‘symbiosetrauma’. Cuppen: ‘Als je, om welke reden dan ook, niet een veilige symbiose met je ouders kunt aangaan, kun je niet anders dan jezelf volledig gaan aanpassen (…)’ Cuppen beschrijft hoe je als kind aan gaat voelen welke gevoelens je wel en niet bij je ouders kunt uiten en hoe je je eigen behoeften daarop gaat aanpassen. Als gevolg ‘kun je je als kind afsplitsen van je gevoelens (…) Je gaat jezelf in de steek laten en je gevoelens van angst, pijn en woede onderdrukken. Je leert op deze manier geen onderscheid te maken tussen je eigen gevoelens en die van de ander, omdat je zo nauw kunt beleven wat de ander voelt.’

Dat is precies wat ik in contact met iemand naar wie ik verlang, ervaar. Het verwarrende is dat het aan de ene kant heel prettig is, waarschijnlijk omdat ik het gewend ben en het zogenaamd veilig aanvoelt om mijn voelsprieten volledig op de ander te richten. Aan de andere kant is het onwijs eng, omdat ik mezelf steeds opnieuw in de steek laat en ik me volledig overgeef aan de ander. Spoiler alert: er bestaan best veel mensen die daar misbruik van maken.

Door mezelf in de steek te laten, kan ik ook niet echt de liefde en warmte ontvangen die ik nodig heb. En dan blijf ik openstaan voor steeds weer een volgende ander, bij wie ik wellicht wel die liefde en warmte kan krijgen. Cuppen: ‘Als je als kind in een symbiotische verstrikking bent gekomen, zul je in je leven onbewust op zoek blijven naar een beschikbare ‘ander’ die je alsnog de liefde en warmte kan geven die je nodig hebt en die je onvervulde behoeften kan stillen. Dit kan een schoolmeester zijn, een tante, een moeder van een vriendin, een buurvrouw of een partner.’

Authentieke gevoelens

Wat hierboven staat, is meer de verlatingsangstige kant van symbiosetrauma. Maar er is ook een andere kant van de medaille. Als je als kind hebt ‘geleerd’ om je af te splitsen van je eigen gevoelens en behoeftes is het heel moeilijk om op een later moment weer je ‘eigen ik’ te laten zien, je authentieke gevoelens. Ik vind dat nu nog steeds lastig, en ik denk dat veel mensen dit herkennen: vind ík dit echt leuk, wil ík dit echt of is dit iets wat mijn ouders eigenlijk van me zouden verwachten? Hoe moeilijk is het om op een gegeven moment je eigen keuzes te gaan maken en niet meer te denken: wat zouden mijn ouders hiervan vinden?

Nu heb ik ook nog eens de pech dat ik mijn authentieke gevoelens te lang had weggestopt en dat ze uiteindelijk te hard naar boven zijn gekomen. Met als gevolg dat ik mijn authentieke gevoelens weer tegenkwam in een ‘onhandige’ situatie, waarin er met argusogen naar mijn gedrag werd gekeken, namelijk: in een ggz-instelling. Daar kreeg ik het idee dat mijn gevoelens te heftig waren en vooral moesten worden ‘gefikst’. Mijn verdriet was te veel, mijn woede te manipulerend en te passief-agressief, mijn ‘zijn’ te splittend en te kritisch. Alles bij elkaar herkende ik me dan ook meteen in deze zinnen van Cuppen: ‘Als ik mijn verdriet laat zien, kan de ander dat niet aan. Als ik mijn woede uit, wijzen ze mij af. Als ik mijn grenzen stel, verlies is ik hun liefde.’

Het recht om mens te zijn

In relaties denk ik dus al snel: ik ga niet laten zien hoe ik écht ben, want dat kun jij helemaal niet aan. Ik vertrouw er gewoonweg niet op dat de ander behoefte heeft aan de ‘echte ik’, met mijn authentieke gevoelens. Ik ben zo goed in mezelf aanpassen aan de ander, daar krijg ik over het algemeen veel meer positieve reacties op. Maar ja, ik ontneem mijzelf wel een bepaald recht, namelijk: er gewoon mogen zijn. Dat recht ontneem ik de ander ook, daar ben ik me van bewust. Door mezelf voor de ander te verstoppen, neem ik de ander niet serieus.

Ik leg de lat graag hoog, ook voor de ander. In sommige contacten ga ik er bij voorbaat al van uit dat het nooit verder dan de oppervlakte komt, gewoon omdat ik aan de ander denk te kunnen zien dat hij/zij mij niet aankan. Die persoon mag tot aan de drempel komen. Is het iemand die ik hoger inschat (ofwel: idealiseer)? Grote kans dat ik mijn hoofd en hart al obsessief aan het vullen ben met die persoon. Maar ook dan kan ik altijd nog terugschakelen: één misvatting en ik ben het vertrouwen in de ander kwijt. Zelfbevestiging: zie je wel, deze persoon is ook niet goed genoeg en/of kan jou ook niet aan.

Maar, zo af en toe kom ik iemand tegen door en voor wie ik al mijn registers opentrek. Iemand die als een natuurkracht mijn wereld op zijn kop komt zetten. Bij wie alles lijkt te kloppen. En dan ben ik toch wel weer blij met die begeerte van mij, want ik heb me toch een hoop liefde te geven. Een huidhonger die niet te stillen is, een verlangen dat niet stopt, een vlam in mijn ogen die ik niet wil doven. Maar het doet ook pijn, het schuurt. Tja, zonder ontploffende harten geen leven.